Sjoerd Hofstra
Hofstra werkte eerst als journalist in zijn geboorteland Friesland. Daarna ging hij studeren in Parijs en Amsterdam. Na zijn doctoraalexamen in de sociale geografie aan de Universiteit van Amsterdam studeerde hij verder in Hamburg, Berlijn en Londen, onder meer bij Bronislaw Malinowski. Hij promoveerde in Amsterdam bij de grondlegger van de Nederlandse sociologie Sebald Steinmetz, om vervolgens weer naar Londen en daarna naar Afrika te vertrekken om veldwerk te doen onder de Mendi in Sierra Leone. Van 1938 tot 1949 was Hofstra directeur van Museum voor Land- en Volkenkunde en het Maritiem Museum ‘Prins Hendrik’ in Rotterdam. In 1947 werd hij benoemd tot bijzonder hoogleraar in de Afrikaanse volkenkunde in Leiden; in 1949 tot gewoon hoogleraar in de geschiedenis en problematiek der sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Hij was nauw betrokken bij de oprichting van het Institute of Social Studies in Den Haag in 1952 en was daarvan tot 1954 de eerste directeur. In 1968 ging hij als hoogleraar met emeritaat. Hij overleed in 1983 tijdens een vacantie in Zwitserland.
Als socioloog was Hofstra sterk theoretisch gericht. Hij hield zich al in de jaren ’30 bezig met kennissociologie; zijn denken over het functiebegrip in de sociologie liep vooruit op het werk van Robert Merton; en zijn oratie in Amsterdam was een kritiek van het normaliteitsbegrip in de sociologie – een kritiek die pas in de jaren ’60 luid zou gaan opklinken. Hij schreef overigens niet zeer veel, misschien geremd door de hoge eisen die hij aan zowel anderen als zichzelf stelde. Hij stond bij zijn studenten en medewerkers bekend als een gereserveerde, kritische, maar tevens toegewijde en eerlijke man. Een flink deel van zijn energie moet ook zijn besteed aan bestuurlijk werk: voor de genoemde musea, het ISS, de sterk groeiende opleidingen in de sociologie, antropologie en sociale geografie in Amsterdam en de Nederlandse sociologie in het algemeen. Bert Laeyendecker, in de jaren ’60 eerst student en later medewerker van Hofstra, herdacht hem in 1984 als ‘een geleerde met een grote toewijding aan zijn vak, met een sterk plichtsgevoel en hoge ethische maatstaven en als een warm voelend en meelevend mens.’