Skip to main content

Hoofdvragen van de sociologie


Aangezien sociologen de samenleving willen beschrijven en verklaren, is de lijst met onderwerpen eindeloos. De onderwerpen lijken gefragmenteerd, maar zijn doorgaans terug te brengen op drie (soms overlappende) thema’s. Volgend op de indeling die van Tubergen naar voren schuift, delen we ze in in ‘Cultuur’ (rationaliteit/moderniteit), ‘Sociale netwerken’ (sociale samenhang), en ‘Ongelijkheid’. Onderliggend aan deze drie thema’s liggen verschillende perspectieven aangereikt door de zogenaamde grondleggers van de sociologie.

Cultuur

Cultuur gaat over opvattingen en waarden van een groep die sociaal worden verworden. In de eerste plaats gaat het over de meningen van mensen in een samenleving. Deze overtuigingen kunnen waar of onwaar zijn, rationeel of irrationeel. Sociologen zijn dus geïnteresseerd in hoe sociale omstandigheden overtuigingen, percepties en kennis vormen. Sociologen bestuderen de overdracht van kennis, de manier waarop informatie, percepties en overtuigingen tussen mensen worden verspreid. Maar cultuur gaat ook over normen welke menselijk gedrag regelen en beperken. Normen kunnen erg formeel zijn (zoals neergeschreven in wetten), maar kunnen ook bestaan als informele regels die bepalen wat gepast en ongepast is in een samenleving. Sociologen bestuderen hoe normen tot stand komen en hoe dergelijke culturele regels menselijk gedrag vormgeven.

Cultuur wordt voornamelijk bestuurd door de ‘interpretatieve sociologie’ met Max Weber als één van de grondleggers. Webers idee van Verstehen is dat de onderzoeker betekenis moet geven aan waarom individuen zich op een bepaalde manier gedragen, gegeven hun subjectieve interpretaties van de specifieke situatie waarin ze zijn ingebed. Het sociologische verklaringsmodel houdt volgens dit perspectief in dat je het gedrag van mensen kunt interpreteren vanuit het subjectieve begrip van de wereld.

Sociale relaties

Het tweede sociologische thema gaat over sociale verhoudingen in de samenleving, over sociale samenhang, en patronen van sociale orde, samenwerking, vertrouwen en conflict op het niveau van individuen, groepen en hele samenlevingen. Het thema sociale relaties omvat verschillende dimensies waarin twee deelonderwerpen onderscheiden kunnen worden, met name sociale netwerken en groepen. Het deelonderwerp van sociale netwerken gaat over de verbindingen tussen mensen, dat wil zeggen met wie mensen omgaan, hoe vaak en hoe persoonlijke banden de neiging hebben zich te clusteren. Denk hierbij aan dagelijkse interacties tussen mensen op het werk, in het gezin, op school, in de buurt en online. Het tweede deelonderwerp van sociale relaties heeft betrekking op groepen. Mensen zijn aangesloten bij groepen, zoals religieuze groepen, politieke entiteiten, etnische groepen en statusgroepen. Individuen hebben meer dan één sociale identiteit: ze behoren tot een web van groepsverbanden. Hoe kunnen we de vorming van groepen begrijpen? Wanneer ontstaan ​​groepsgrenzen en conflicten?

Volgens het functionalisme, is elk deel van de samenleving onderling afhankelijk en draagt ​​het bij aan het functioneren van de samenleving als geheel. Grondlegger Emile Durkheim stelde dat complexe samenlevingen zich laten kenmerken door organische solidariteit, waarbij samenhang berust of de afhankelijkheid van alle leden in een samenleving. Deze vorm van sociale samenhang verschilt van de mechanische solidariteit in meer traditionele samenlevingen, waarbij samenhang wordt bereikt door het delen van dezelfde normen en waarden.

Ongelijkheid

Het derde thema in de sociologie dat op een grote verscheidenheid aan onderwerpen kan worden toegepast, wordt ‘sociale ongelijkheid’ genoemd. Een eerste deelonderwerp hierbij is sociale stratificatie, wat verwijst naar de ongelijke verdeling van ‘gewaardeerde goederen’; dit gaat niet enkel over goederen van economische aard (zoals inkomen), maar ook van niet-economische aard (zoals gezondheid). Het tweede deelonderwerp van ongelijkheid is sociale mobiliteit, dat gaat over de ongelijkheid bij het veranderen van iemands sociale positie; sommige mensen worden bijvoorbeeld arm geboren en klimmen op de sociale ladder en worden rijk. Maar anderen worden arm geboren en blijven dat de rest van hun leven. Dat is een verschil in sociale mobiliteit, en sociologen bestuderen dergelijke mobiliteitspatronen in de loop van de tijd, tussen landen en naar sociale achtergronden. Het derde deelonderwerp gaat over hulpbronnen. Dit deelonderwerp omvat concepten als ‘kapitaal’, ‘kansen’ en ‘macht’ en richt zich op de middelen waarover mensen beschikken om hun doelen te realiseren. Hulpbronnen zijn ongelijk verdeeld in samenlevingen, en de sociologie van sociale ongelijkheid wil deze ongelijke toegang beter blootleggen.

Ongelijkheid is een thema dat voortbouwt op het conflictperspectief, voornamelijk belichaamt door het werk van grondlegger Karl Marx. Het conflictperspectief gaat uit van een conflicterende aard van de samenleving waarbij de geprivilegieerde groepen in de samenleving sociale orde opdringt aan de achtergestelde groepen.

Meer weten? Lees ‘Introduction to Sociology’ van Frank van Tubergen.