De sociologische methode
Om de samenleving beter te begrijpen, maakt de socioloog doorgaans gebruik van de P-T-O-cyclus: het formuleert een probleemstelling (P), het gaat vervolgens op zoek naar een goede theorie (T) om dit fenomeen te verklaren, en gaat tot slot empirisch onderzoek (O) uitvoeren om empirisch de probleemstelling te beantwoorden.
Een goede sociologische vraag is gericht op het verklaren van sociale fenomenen. Ze is erg precies geformuleerd en omvat vaak een aantal ingrediënten, zoals (1) het menselijk gedrag waarin de interesse naar uitgaat, (2) de sociale context, (3) de periode, en (4) de onderzoekspopulatie. Sociologische vragen laten zich kenmerken door hun relevantie, waarbij wordt gekeken naar de bijdrage aan de wetenschap, en aan de samenleving.
Om de onderzoeksvraag te vertalen naar concreet empirisch onderzoek maken we gebruik van sociologische theorieën. De principes waarmee we het nut van een sociologische theorie beoordelen, zijn waarheid en informatie. Sociologische theorieën worden als bruikbaarder beschouwd wanneer: (1) ze een groter empirisch succes hebben (de theorie is meer in lijn met empirische bevindingen), en (2) wanneer ze een hogere informatie-inhoud hebben (de theorie is nauwkeuriger en is breder in de mogelijkheid om fenomenen te verklaren). Een theoretische overzicht vertaalt zich doorgaans in een aantal proposities (toetsbare hypothesen of mogelijke verwachtingen) die het empirische luik van het onderzoek richting geven.
Empirisch onderzoek valt uiteen in een groot aantal methoden. Vaak worden de methoden onderverdeeld in twee categorieën, namelijk kwalitatieve en kwantitatieve methoden, maar zijn deze niet even eenvoudig van elkaar te scheiden: de kwantitatieve methoden zouden worden gebruikt voor het tellen en vergelijken van fenomenen (waarbij dus vaak beroep wordt gedaan op statistische methoden) terwijl de kwalitatieve methoden voorbij gaan aan cijfers en meer berusten op interpretatie van teksten, interviews of observaties. Een gerelateerd onderscheid is deze tussen theorie-toetsend of deductief onderzoek (kwantitatief) versus theorie-vormend of inductief onderzoek (kwalitatief), of op het onderscheid tussen het verklaren van gedrag (kwantitatief) en het begrijpen van gedrag (kwalitatief).
Echter, verschillen tussen kwalitatieve en kwantitatieve benaderingen – hoe gedefinieerd ook – kunnen worden geïnterpreteerd als een kwestie van gradatie in plaats van als een eenvoudige dichotomie. De benaderingen kunnen ook als complementair aan elkaar worden beschouwd. Kwalitatieve benaderingen kunnen bijvoorbeeld een grotere belangstelling tonen voor verkennend onderzoek dan kwantitatieve benaderingen. Dit genereert nieuwe ideeën over sociale fenomenen en draagt bij aan de ontwikkeling van nieuwe theorieën. Kwantitatieve benaderingen kunnen zich meer richten op het nauwkeurig beschrijven van sociale verschijnselen en het rigoureus testen van hypothesen. Het is daarom nuttig om inzichten uit beide benaderingen te combineren, in plaats van je vooraf op één benadering te concentreren. Uiteindelijk is de onderzoeksvraag leidend voor het type onderzoek, verklarend of verkennend.
Meer weten? Lees ‘Introduction to Sociology’ van Frank van Tubergen.